Vandaag langer op de bank doorgebracht dan ik had verwacht. Afgelopen weekend had ik plannen gemaakt om grootschalig in de tuin aan de slag te gaan. Snoeien en de natuurlijke orde aldaar herstellen. Doch van die drang tot nijverheid was vanochtend weinig meer over. De reden? Vannacht te lang en te veel gedichten gelezen van Paul van Ostaijen. Sinds de middelbare school heb ik weinig tot niets meer van hem gehoord. Hij is overigens ook al heel lang niet meer onder ons, dat scheelt wellicht ook enigzins. Zijn gedachtegoed sprak mij destijds - als ik het goed herinner - ook minder aan dan tegenwoordig. Ik kan U verzekeren dat mijn huidige levenstijl hier niets mee van doen heeft. Nieuwsgierig? Ik citeer:
Nieuwe Liefde
Daar gaat mijn nieuwe liefde waar noordwaarts der stad
de straten saamlopen op dokken, stroom, kanalen en stapelhuizen
en zich weer in eindeloze dokken splitsen en verbreden, 't land in.
Alles is nieuw nu, door deze zomer; de onbekende straten
dragen namen van rivieren en van landen, ook van steden;
alles is zó tastbaar wezenlik, spijts het vaag suggestieve van die namerij.
Rijpt nu zang om het geluk dat lacht uit de stapelhuizen,
speelt over de blinkende rails van de spoorweg,
de ijzeren bruggen en de elevators. Mijn nieuw geluk brandt.
O als de zon zinkt, zet een laatste maal de stalen wil in rood
en blakert op de rode, kubies-gestapelde bakstenen!
O het verlangen van die rode stenen te breken uit de rode huls,
te spatten hun leven, gelijk een zot geweld, tot aan de zon,
die hun leven schonk, in gek begeren van het laaiend lijf.
De laatste omarming van de minnaars voor de dagelikse dood.
Ik omhels het geluk dat me verlost uit het tingeltangelleven
en uit de paar half-schuine etablissementen, -- een paar danseressen,
een danser-diseur, een klein, arm orkest en een familjaire waardin,--
waar mijn leven te zieltogen lag.
De zon brandt, de zon breekt, de zon barst.
Overal is geluk; in deze rode trem die voorbij snort
de brug af, geluk dat zich weerspiegelt in de ogen van mijn welbeminde.
En 's avonds zegepraalt het geluk in de hoog-ijl-gele globes,
boven de spoorweg en aan het station; het geluk klingelt
uit een danszaal en verovert de ganse straat.
Het geluk is tussen de lippen van dit kind en de gepletterde kers,
gelijk het is tussen de kerselippen van mijn lief
en van uw lief, o jonge man die ginds gaat, o broeder, mijn gelijke.
Het geluk is een dwaze maagd die zich laat zoenen
door elke, sterke, jonge man.
Ik heb hier niets aan toe te voegen U wel?
dinsdag 4 maart 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten